Introductie Projectmanagement
Inleiding
Het organiseren van tentoonstellingen heeft altijd de vorm van een project. Projectmanagement speelt daarmee een centrale rol in dit proces. Wil men een tentoonstelling goed kunnen organiseren is elementair inzicht in projectmanagement van belang. In het licht hiervan is onderstaande inleiding opgenomen, dat op hoofdlijnen inzicht geeft in dit vakgebied. Voor verdergaande kennis wordt verwezen naar de verschillende publicaties die op dit gebied verschenen zijn.
Wat is projectmanagement?
Het begrip management kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Vaak wordt het beschreven als:
“het systematisch en integraal sturen van processen“1
Wikipedia vat het samen als:
“één of meer mensen bewegen tot het gecontroleerd uitvoeren van activiteiten gericht op het bereiken van een vooraf vastgesteld doel“2
Management wordt toegepast in een veelheid van gebieden, variërend van human resource management, tot operations management, strategisch management, marketing management, financieel management, ICT– en middelen management, veranderingsmanagement, kwaliteitsmanagement, informatiemanagement tot projectmanagement. Projectmanagement onderscheidt zich van management in algemene zin door zijn tijdelijk karakter en door het feit dat er een vooraf vastgestelde doel; een concreet resultaat bereikt moet worden waarbij vooraf randvoorwaarden zijn meegegeven in termen van geld, tijd en andere middelen, zoals menskracht. Projectmanagement kan dan ook omschreven worden als:
“het op basis van vooraf vastgestelde doelstellingen gecontroleerd en systematisch sturen van een eenmalig resultaatgericht proces dat binnen gegeven randvoorwaarden van tijd, geld en middelen moet worden uitgevoerd.”3
Essentiële elementen die bepalen of iets een project is, zijn:
- er moet een concreet resultaat bereikt worden;
- dat resultaat is uniek en eenmalig;
- er een definieerbaar begin en einde;
- er is een opdrachtgever, intern (veelal de directie) of extern.
Projecten kunnen veel vormen hebben van eenvoudige projecten zoals het organiseren van een eigen vakantiereis of een diner met vrienden tot buitengewoon ingewikkelde zoals het bouwen van een passagiersschip of van een hoge snelheidstrein. Projecten hoeven niet altijd een materieel product als resultaat te hebben. Ook producten als het schrijven van een beleidsplan of het doen van onderzoek kunnen op projectmatige wijze uitgevoerd worden. Dit model richt zich op projecten in de sfeer van de ruimtelijke communicatie, zoals de inrichting van een flag-ship store, het realiseren van een beursstand, de inrichting van een science centrum of paviljoen op een wereldtentoonstelling, alsmede de inrichting van een vaste of tijdelijke tentoonstelling in de erfgoedsfeer.
Projecten vloeien over het algemeen voort uit de werkzaamheden van een permanente organisatie, zoals een culturele instelling, een overheidsorganisatie of een bedrijf. Vanuit het functioneren van een dergelijke organisatie kunnen er behoeften ontstaan aan unieke/eenmalige producten, bijvoorbeeld een klantenonderzoek, een haalbaarheidsstudie naar een nieuwe locatie, het ontwikkelen van nieuwe producten, de bouw van een nieuw gebouw, een reorganisatie, een nieuw beleidsplan, etc. Bij veel instellingen vormen unieke/eenmalige producten (een deel van) hun eindproduct; bijvoorbeeld tentoonstellingen bij een museum of ontwerpen voor tentoonstellingen bij een ontwerpbureau. Omdat projecten vaak niet tot de core-business van een instelling of bedrijf behoren en voor hen uitzonderlijk zijn, missen zij de noodzakelijk knowhow. Veel projecten worden derhalve geheel of gedeeltelijk in opdracht uitgevoerd door externe specialisten. Als het project klaar is gaat het product weer over naar de staande organisatie. Deze richt zich op het in stand houden van het product, hetgeen veelal een routinematig karakter heeft en uitgevoerd kan worden volgens vaste procedures.
Beheersaspecten
Hierboven is projectmanagement beschreven als het op basis van vooraf vastgestelde doelstellingen gecontroleerd en systematisch sturen van een eenmalig resultaatgericht proces dat binnen gegeven randvoorwaarden van tijd, geld en middelen moet worden uitgevoerd. Om een project gecontroleerd en systematisch aan te sturen moeten de volgende vijf aspecten op een integrale, samenhangende wijze beheerst worden tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie.
Tijdbeheer
Dit heeft tot doel het project binnen de gestelde tijd op te leveren en heeft betrekking op de structurering van het project in fasen, het opstellen van planningen en het controleren en waar nodig tussentijds bijstellen daarvan.
Geldbeheer
Dit heeft betrekking op:
- Het maken van prognoses van de te maken kosten: In het begin van het project wordt dit vaak nog gebaseerd op algemene ervaringsgegevens als m2–prijzen en kengetallen. Naarmate het project concreter wordt, worden deze prognoses meer precies en gedetailleerd om via kostenramingen uit te monden in concrete calculaties.
- De dekking van de kosten: Het gaat hier om aspecten als het beschikbaar budget, te verwachten inkomsten (bijvoorbeeld uit entreegelden bij een tentoonstelling) en indien noodzakelijk uit fondswerving of andere vormen van financieringen.
- Het toetsen van het kostenverloop en de kostenramingen en begrotingen: Deze worden getoetst aan het (bijgestelde) projectbudget en indien van toepassing aan inkomsten uit fondswerving (budgetbewaking).
Kwaliteitsbeheer
Het gaat hier om:
- Het vaststellen van de kwaliteit en ambitieniveau van het project: Kwaliteit heeft betrekking op inhoudelijke en technische eisen en is een resultante van het beschikbare geld en de beschikbare tijd en middelen (bijvoorbeeld hoeveelheid en deskundigheid aan menskracht). Bij het vaststellen van de kwaliteit van bouwkundige projecten als tentoonstellingen kunnen aspecten van duurzaamheid betrokken worden. De kwaliteitseisen moeten realistisch zijn. In de praktijk blijkt vaak dat een (veel) te hoog ambitieniveau wordt na gestreefd waarvoor het budget ten enenmale te laag is (een Rolls Royce willen voor de prijs van een Volkswagen), de tijd te kort is (gisteren klaar) en/of de middelen onvoldoende (alleen een groep vrijwilligers met weinig ervaring op en kennis van de voor het project noodzakelijke vakgebieden). Vooral bij het maken van tentoonstellingen worden de kosten, tijd en knowhow die noodzakelijk zijn om een professioneel product te realiseren vaak door opdrachtgevers onderschat. Te hoge kwaliteitseisen en een te hoog ambitieniveau bij aanvang leidt vaak tot het mislukken van het project en frustratie bij de betrokkenen. Afhankelijk van de kennis en ervaring van de opdrachtgever wordt om tot realistische kwaliteitseisen te komen geadviseerd om deze in goed overleg tussen de opdrachtgever en de uitvoerenden vast te stellen. De deskundigheid en ervaring van de opdrachtnemers kan op deze wijze ingezet worden om tot een haalbaar ambitieniveau te komen. Overigens heeft kwaliteit ook te maken met het halen van de vooraf vastgestelde doelen. Een tentoonstelling die zijn doelstellingen haalt bij de gekozen doelgroepen heeft in die zin een goede kwaliteit.
- Het tussentijds controleren van het kwaliteitsniveau: Dit wordt getoetst aan niveau zoals dat bij het begin van het project vastgesteld. Geadviseerd wordt het uitgewerkte Projectplan — bij tentoonstellingen het Voorlopig Ontwerp — zodanig samen te stellen dat het de 100%-oplossing vertegenwoordigt in termen van het bereiken van de doelstellingen van het project en de voor dat project haalbare kwaliteit. In de praktijk blijkt dat tijdens de verdere uitwerking en realisatie van het project allerlei aanpassingen gedaan moeten worden. In direct overleg met de opdrachtgever, meestal in het kader van zogenaamde bouwvergaderingen, dienen deze bijstellingen besproken te worden en getoetst te worden aan het uitgewerkte projectplan. Over het algemeen leiden de bijstellingen tot vermindering van de kwaliteit. De ervaring leert dat een project dat 80% van het gewenste kwaliteitsniveau haalt, het heel redelijk doet. De kwaliteitscontrole moet dan ook realistisch zijn. Bijstellingen moeten mogelijk zijn, mits deze niet van een zodanig aard zijn dat hierdoor het project geheel of op onderdelen onder het niveau komt dat het niet meer aanneembaar is dat het nog zijn doelstellingen zal halen.
Informatiebeheer
Informatiebeheer valt uiteen in twee delen. Intern en extern gericht informatiebeheer.
Interne informatiebeheer
Het gaat hier om het zorg dragen dat steeds alle betrokkenen de informatie krijgen die op dat moment voor het uitvoeren van hun bijdragen aan het project relevant is. De interne informatieverzorging kan op verschillende manieren plaats vinden. Onder meer door:
- Het produceren en bespreken van rapporten: Het betreft hier vooral rapporten waarin de resultaten van de werkzaamheden en conclusies uit een fase van een project worden vastgesteld, de zogenaamde beslisdocumenten. Gezien het belang van de beslisdocumenten is het vastleggen van de bespreking hiervan in verslagen van essentieel belang.
- Het geven van briefings: Deze kunnen worden gegeven aan externen en/of teamleden voor door hen uit te voeren werkzaamheden.
- Het houden van regelmatige project en/of bouwvergaderingen: In de praktijk blijkt dat in de voorbereidende en ontwerpfasen van een tentoonstellingsproject een frequentie van één tot hooguit tweemaal per maand realistisch is. Tijdens de bouwfase is een hogere frequentie effectief van minstens 2 per maand tot (in de eindfase) soms éénmaal per week.
- Het maken van verslagen van vergaderingen met actielijsten: Voor een goede informatieverzorging blijkt het effectief als projectteamleden van besprekingen die zij hebben met externen een kort gespreksverslag maken, dat zij rond mailen. Het archiveren van de verslagen en het mailverkeer in een projectdocumentatie is hierbij van essentieel belang. In dit verband is het goed om binnen het project een projectsecretaris aan te stellen die hiervoor zorg draagt en op aanspreekbaar is. Voor het opzetten van een goede projectdocumentatie moeten alle documenten een versienummer, de datum en de naam van de auteur bevatten.
- Informeel overleg via mailverkeer en telefoon: Bij mailverkeer dient terughoudendheid in acht te worden genomen. Vaak wordt een vraag aan één projectlid aan alle projectleden gestuurd, die zijn antwoord dan ook weer aan ieder stuurt. Als dat ongestuurd gebeurd ontstaat er een overdosis aan informatie-uitwisseling die niet alleen ineffectief is, maar vaak ook irritatie opwekt. Bij een ongebreideld mailverkeer zou gesproken kunnen worden van mail-o-manie. Het idee dat alles via een mailtje geregeld kan worden, begint achterhaald te worden. Mail is een efficiënt hulpmiddel voor interne communicatie, maar kent ook zijn beperkingen, met name op het gebied van de interpretatie van het geschrevene (miscommunicatie), alsmede op het gebied van tijdsbesteding. Voor een overleg over een bepaald onderwerp kan in een telefoongesprek of een korte informele ontmoeting van vijf minuten aanzienlijk effectiever worden gecommuniceerd dan in een mailwisseling van een half uur. De conclusies kunnen dan via een mailbericht worden bevestigd. Kortom voor een goede interne communicatie is een selectief gebruik van de verschillende informele communicatievormen noodzakelijk.
Vaak wordt de interne informatievoorziening gezien als een verantwoordelijkheid van de projectleider. Hoewel deze hier wel een coördinerende en controlerende rol in heeft, is informatievoorziening een taak van alle leden van het team. Zij dienen de grondhouding te ontwikkelen dat zij bij de werkzaamheden die zij uitvoeren en overleggen die zij voeren nadenken wie in het project over de resultaten hiervan moeten worden geïnformeerd. Om bovengenoemd mail-o-manie te voorkomen, dient dit zeer selectief te gebeuren.
Externe informatiebeheer
Deze heeft betrekking op de informatie óver het project en de voortgang daarvan naar derden buiten de projectgroep en opdrachtgever. Veelal is deze externe informatieverzorging een taak van de opdrachtgever. Bij tentoonstellingen kan deze deel uit maken van de algemene en/of de op het projectgerichte promotie van de opdrachtgevende instelling of bedrijf. Een vanaf het begin van het project opgezette promotie campagne die de ontwikkelingen van het project volgt, kan belangrijk bijdragen tot het succes. Overigens worden dergelijke campagnes voornamelijk bij grotere tentoonstellingsprojecten, zoals bijvoorbeeld de herinrichting van een museum toegepast. Externe informatieverzorging kan ook gericht zijn op de eigen organisatie of bedrijf. Voortgangsberichten over een project kunnen opgenomen worden in:
- vergaderingen van het bestuur van de instelling of bedrijf;
- informatiebulletins voor relaties, zoals vrienden van een museum, of klanten van een bedrijf;
- mededelingen aan het personeel, al of niet als onderdeel van een regulier verschijnend mededelingenblad.
Voor een goed verloop van de in– en externe informatievoorziening wordt geadviseerd aan het begin van het project een “informatieprotocol” op te zetten. Hierin worden afspraken gemaakt wie, voor waarover, op welk moment geïnformeerd wordt en welke communicatiekanalen daar bij voorkeur voor gebruikt worden.
Organisatiebeheer
Deze is gericht op het zorg dragen dat gedurende het project steeds duidelijk is:
- wie bij het project betrokken zijn;
- wat hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn;
- wat de beslissingsstructuur is.
Betrokkenen bij het project
De opdrachtgever
Deze is eindverantwoordelijk voor het project en heeft tot taak de eindbeslissingen te nemen aangaande het project, gecondenseerd in rapporten van faseresultaten en de eindopleveringen. Een opdrachtgever kan zowel intern, dat wil zeggen uit de eigen organisatie afkomstig, zijn, als extern. Meestal heeft de opdrachtgever de functie van directeur of hoofd van een afdeling; bv. van de afdeling communicatie van een groot bedrijf die door middel van een stand aan een beurs wil deelnemen. Bij uitzondering is een bestuur opdrachtgever. Bij kleine instellingen; bijvoorbeeld door vrijwilligers geleide musea, kan dit voorkomen. In commerciële contexten wordt vaak gesproken van de klant.
Het is van groot belang, zeker als men werkt voor een externe opdrachtgever, dat duidelijk is wie de feitelijke opdrachtgever is. Degene die de eerste contacten met de opdrachtnemers legt en de briefing voor het project geeft, is vaak niet de opdrachtgever, maar de contactpersoon daarvan die gevraagd is een en ander te regelen. Bij twijfel is het als opdrachtnemer goed te vragen wie de feitelijke opdrachtgever is. In de praktijk blijkt dat binnen de opdrachtgevende instelling niet altijd even duidelijk en moet dit alsnog geregeld worden. Onduidelijkheid over het opdrachtgeverschap kan leiden tot grote vertragingen in de voortgang van het project, omdat onduidelijk is wie de uiteindelijke eindbeslissingen moet nemen. In extreme gevallen kan het zelfs leiden tot het mislukken van het project.
Overigens moet er niet te licht gedacht worden over het opdrachtgeverschap. Als een project op dit eindniveau onprofessioneel aangestuurd wordt, kan dit leiden tot grote vertragingen en frustraties in de voortgang. Veel voorkomende problemen bij opdrachtgeverschap zijn:
- Onvoldoende kennis van projectmanagement en de wijze waarop projecten zich in fasen ontwikkelen en aangestuurd moeten worden;
- het niet durven nemen en uitstellen van beslissingen;
- het terugkomen op eerder genomen beslissingen of het niet op basis van zakelijke overwegingen in termen van de doelstellingen van het project, maar het basis van persoonlijke emoties nemen of opleggen van beslissingen.
De projectleider4
Deze is verantwoordelijk voor het tot stand komen van het eindresultaat van het project in termen van de doelstellingen en vastgestelde kwaliteitsniveau. Hiertoe:
- stuurt hij het project en projectmedewerkers aan;
- bewaakt hij de doelstellingen en eventuele doelgroepgerichtheid;
- zorgt hij voor de totstandkoming van de faseresultaten;
- plant en structureert hij het project;
- draagt hij zorg voor een goede aansturing en bewaking van de vijf beheersaspecten door het opstellen en bewaken van werkplanningen, begrotingen, organogrammen van de projectorganisatie en eventuele informatieprotocollen.
Gebruikelijk leidt hij het projectteam, zit de projectvergaderingen voor en onderhoudt de contacten met de opdrachtgever. Ook valt het aansturen en controleren van derden (onderaannemers, dienstverleners en leveranciers), alsmede de externe informatieverzorging vaak onder zijn verantwoordelijkheden.
Projectleiderschap kent verschillende stijlen, mede afhankelijke van de aard en omvang, maar ook van de bedrijfscultuur van de instelling waarbinnen een project plaats vind en de persoonlijkheid van de projectleider. Bij grote projecten, maar ook binnen grotere hiërarchisch georganiseerde instellingen en bedrijven zal de stijl meer dirigistisch en zakelijk zijn, waarbij de projectleider zijn eindverantwoordelijkheid meer direct neemt en daarmee de beslissingen. Bij kleinere, meer creatief gerichte projecten zoals tentoonstellingen is de leiderschapsstijl vaak meer coördinerend en stimuleren van aard waarbij de projectleider op zakelijke resultaat-gebonden gronden vanuit het team, maar waar nodig ook vanuit de eigen verantwoordelijkheid beslissingen neemt. Centraal staat daarbij steeds het optimaliseren van het eindproduct door binnen duidelijke kaders ruimte te laten voor de creativiteit, kennis en ervaring van professionals.
Het projectteam
Binnen een professionele projectorganisatie worden de projectleden op zakelijke gronden gekozen; dat wil zeggen op basis van de voor het project noodzakelijke knowhow. Deze kan per fase of groep van fasen verschillen. Bij tentoonstellingsprojecten zijn in de eerste fasen vooral inhoudelijke en creatieve competenties gewenst. Als het Projectplan gereed is, bij tentoonstellingen in de vorm van een Voorlopig Ontwerp, en het project meer in een uitvoerende fase komt, is meer bouwkundige en op productie van bijvoorbeeld audiovisuele programma’s en interactieve exhibits gerichte knowhow gewenst. Vaak wordt het projectteam in latere fasen dan ook aangepast en uitgebreid.
De laatste jaren is er een tendens om — vooruitlopend op de noodzakelijke knowhow in latere fasen — al vanaf het begin bouwers en producenten bij het project te betrekken. Hoewel deze specialisten in de beginfasen nog geen directe rol hebben, kunnen zijn vanuit hun kennis en ervaring op het gebied van het organiseren en realiseren van tentoonstellingen positieve bijdragen leveren aan deze eerste fasen. Daarbij heeft deze werkwijze het voordeel dat al snel gewerkt kan worden aan de opbouw van een goede teamgeest en wordt de efficiëntie verhoogd doordat partijen niet in een latere fase moeten worden ingewerkt. Nadeel is uiteraard wel dat in een vroege fase al gekozen moet worden voor partijen die pas in een latere fase actief worden.
Bij grotere tentoonstellingsprojecten leidt deze wijze van werken tot zogenaamde consortia. Hierbij verbinden zich een aantal bedrijven die op verschillende gebieden gespecialiseerd zijn zich om aan de aanbesteding van het project als aanbieder deel te nemen. Het gaat hierbij vaak om verbanden van communicatief/inhoudelijk gerichte bedrijven met ontwerpers en tentoonstellingsbouwbedrijven. Soms ook maken museologische en audiovisuele specialisten deel uit van dergelijke consortia.
Een team van bekende specialisten hoeft niet per sé het meest geschikte team vormen. Het beste resultaat wordt bereikt door een team van goed samenwerkende specialisten die hun taak en rol binnen het team goed begrijpen en die van de andere respecteren. Projecten die overheerst worden door één specialist zullen uiteindelijk een meer eenzijdig resultaat krijgen, waardoor het maar ten dele aan zijn doelstellingen voldoet.
Taken en verantwoordelijkheden
Aansluitend bij het vaststellen van de betrokkenen bij het project is het vastleggen van hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden een essentiële stap. Uitgangspunt hierbij is dat men geen verantwoordelijkheden krijgt zonder de daarbij behorende bevoegdheden. Een bekend voorbeeld is de projectleider die verantwoordelijk is voor het projectbudget, maar van de opdrachtgever niet de bevoegdheid heeft om binnen het goedgekeurde totaalbudget wijzigingen aan te brengen of met derden te onderhandelen over deelbudgetten. Het ontbreken van deze bevoegdheden holt niet alleen zijn taak van budgethouder uit, maar zorgt ook voor een inefficiëntie verloop van het project, omdat voor elke wijziging teruggekoppeld moet worden op de opdrachtgever. Indien het budget dermate groot is dat de opdrachtgever deze budget verantwoordelijkheid niet geheel uit handen wil of kan geven, kan besloten worden om de projectleider tot een bepaald bedrag te mandateren; dat wil zeggen beslissingsbevoegd te maken. Ook ten aanzien van het inhuren van derden en/of het aansturen van eigen personeel kunnen dergelijke afspraken gemaakt worden.
Omdat de projectleider de centrale rol in het project heeft, is hieronder een overzicht gegeven van de belangrijkste bevoegdheden die een projectleider moet hebben:
- de bevoegdheid om binnen de marges van goedgekeurde budgeten, planningen en informatieprotocollen wijzigingen aan te brengen in tijdschema’s, begrotingen, de interne informatieverzorging;
- de bevoegdheid om binnen de goedgekeurde kaders van het project opdrachten te geven aan de projectmedewerkers en te onderhandelen met onderaannemers, dienstverleners en leveranciers.
Het geven van een overzicht van de bevoegdheden die teamleden zouden moeten hebben, is minder eenvoudig. Gezien de verschillen in de inhoud van hun taken moeten deze van geval tot geval vastgesteld worden, afhankelijk van de verantwoordelijkheden die zij hebben.
Beslissingsstructuur
Samenhangend met het vaststellen van de taken, verantwoordelijkheden en vooral van de bevoegdheden wordt de beslissingsstructuur duidelijk. Gebruikelijk wordt de projectorganisatie in een organogram vastgelegd. Bij voorkeur worden hierin ook de taken en verantwoordelijkheden aangegeven. Bevoegdheden en mandaten kunnen in afzonderlijke stukken of (zeker bij externe projectmedewerkers) in contracten worden vastgelegd.
Aansturing
De aansturing van de bovenbeschreven vijf beheersaspecten is strategisch en wordt geleidt door de doelstellingen die aan het begin van het project zijn geformuleerd en die door het resultaat van het project gerealiseerd moeten worden. Om het proces uit te voeren binnen gegeven randvoorwaarden van tijd, geld en middelen worden bij de aansturing drie stappen onderscheiden.
Vaststelling van de randvoorwaarden
Dit betreft het aan het begin van het proces vaststellen van de uitgangspunten voor elk van de vijf beheersaspecten. Het gaat hierbij om vragen als:
- hoeveel tijd in relatie tot gewenste opleveringsdatum is beschikbaar;
- hoeveel budget is beschikbaar;
- hoe wordt het project gestructureerd in termen van fasen;
- wat zijn realistische kwaliteitseisen en ambitieniveau;
- hoe wordt de interne en externe informatieverzorging geregeld;
- hoe wordt de projectorganisatie ingericht.
Voortgangscontrole
Deze vindt gedurende het hele project plaats met behulp van bouwvergaderingen. Een belangrijke rol hierin spelen de faseresultaten (zie de paragraaf hieronder). Steeds wordt getoetst of de tot dan toe ontwikkelde resultaten van het project nog steeds passen binnen de uitgangspunten die voor de vijf beheersaspecten aan het begin van het project zijn vastgesteld. Bijvoorbeeld met betrekking tot een voorgesteld Projectplan:
- is het binnen de nog resterende tijd te realiseren;
- past het nog binnen het budget;
- voldoet het nog aan de kwaliteitseisen die binnen de marges van het project gesteld zijn;
- dienen er gezien de aard van projectplan ook nieuwe/andere personen of groepen geïnformeerd te worden;
- zijn nog steeds de juiste vakdisciplines in het team vertegenwoordigt.
Bijsturing
Als tijdens de voortgangscontrole m.b.t. één of meer beheersaspecten afwijkingen worden geconstateerd, dient bijgestuurd te worden. Dit kan door het gewenste resultaat zo te wijzigen dat het weer binnen het uitgangspunt valt of door het uitgangspunt cq. de normen aan te passen, bijvoorbeeld door verhoging van het budget en/of het uitstellen van de opleveringsdatum en/of het aanpassen van de kwaliteitseisen.
Fasering en structurering
Fasering
Om een project te realiseren moeten er een grote hoeveelheid beslissingen genomen worden. Het is van belang dat deze worden genomen:
- op een zinvolle manier; dat wil zeggen in een volgorde die tot een efficiënt projectproces leidt; bijvoorbeeld door bij een tentoonstellingsproject eerst de inhoud en doelgroep vaststellen om daarna de vorm keuzes bepalen;
- op een efficiënte wijze. Hierboven is aangegeven dat de opdrachtgever eindverantwoordelijk is voor het project en daarmee voor alle keuzen die gemaakt moeten worden. Het moge duidelijk zijn dat als alle beslissingen in direct overleg met de opdrachtgever genomen moeten worden dit het projectproces sterk zal vertragen.
Teneinde tot een efficiënt en goed beheersbaar projectproces te komen, worden projecten gefaseerd. Hierbij wordt elke fase afgerond met een rapportage waarin de keuzen die in die fasen gemaakt zijn worden samengevat. Deze zogenaamde faseresultaten, die het karakter hebben van voorstellen van het projectteam, worden aan de opdrachtgever ter goedkeuring voorgelegd en vormen de formele beslismomenten gedurende het projectproces. Over het algemeen worden in deze faserapportages opgenomen:
- de status van het rapport in termen van de positie die het inneemt in de fasering van het projectproces;
- een beschrijving van het projectproduct. Naarmate het project de realisatie nadert, zal deze beschrijving steeds concreter worden;
- voor elk van de vijf beheersaspecten tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie: de stand van zaken op dat moment;
- een prognose van de verdere ontwikkeling; bijvoorbeeld ten aanzien van “tijd” een planning, ten aanzien van “geld” een begroting. Ook deze zullen naarmate het project vordert steeds concreter worden;
- eventuele voorstellen voor wijzigingen, bijvoorbeeld een budgetverhoging of een bijgestelde projectorganisatie.
De opdrachtgever toetst de faserapportages aan de uitgangspunten die in eerdere fasen van het project zijn vastgelegd. De opdrachtgever kan de faseresultaten goedkeuren, amenderen of afkeuren. Na goedkeuring of na aanpassingen in geval van amendering, kan aan de volgende fase begonnen worden. Hierbij vormen deze goedgekeurde faseresultaten de uitgangspunten waarop de resultaten van de volgende fase getoetst worden. Aldus ontstaat een werkwijze waarop het projectteam relatief zelfstandig kan werken en de opdrachtgever greep op het proces houdt en dit waar nodig kan bijsturen.
Bij afkeuring ontstaat een situatie waarbij onderzocht kan worden of de randvoorwaarden niet te beperkt zijn om tot het verwachte resultaat te komen, dan wel dat het juiste team aan het project werkt. Het zal duidelijk zijn dat afkeuring in veel gevallen zal leiden tot vertraging van het project of zelfs tot beëindiging. Hoewel buitengewoon vervelend, kan beëindiging van het project, zeker als dat in één van de eerste fasen gebeurt, ook positief gezien worden. Immers, een project waarvan het niet waarschijnlijk is dat het aan de verwachtingen zal voldoen, kan beter tijdig gestopt worden.
Standaardfasering
In de loop van de jaren waarin projectmanagement zich als vakgebied heeft ontwikkeld is er een standaardfasering ontwikkeld. Deze gaat uit van de volgende fasen5:
Initiatieffase
De Initiatieffase heeft een oriënterend karakter en kan gezien worden als een oriënterende voorstudie. Er nog niet echt sprake van een project, maar meer van een idee dat men heeft of een probleem waar men een oplossing voor wil zoeken. De initiatiefnemers, vaak medewerkers van de instelling of het bedrijf, kunnen het probleem of idee voorleggen aan de directie. Indien deze er iets in zien, kan besloten worden het projectidee nader te onderzoeken. Het gaat daarbij om eerste aftastend onderzoek naar de uitgangspunten van het project, zoals:
- het meer precies bepalen van het probleem of omschrijven van het idee;
- een eerste omschrijving van het mogelijke eindresultaat;
- mogelijke doelgroepen;
- eerste inschattingen van noodzakelijke middelen, zoals budget, faciliteiten, tijd en menskracht;
- toetsing aan vigerende of voorgenomen beleidsdoelstellingen.
Het resultaat van deze fase is dat besloten wordt om daadwerkelijk tot het project over te gaan of er verder van af te zien. De toetsing aan de beleidsdoelstellingen zal hierbij een belangrijke rol spelen.
Definitiefase
Feitelijk is dit de eerste fase van het project. De in de vorige fase meer oriënterend onderzochte uitgangspunten worden nu, eventueel na nader onderzoek, definitief vastgelegd. Aan het einde van deze fase zijn de doelstellingen van project, de kwaliteitseisen en eventuele doelgroepen voor alle betrokkenen helder vastgelegd. Aangegeven is binnen welke randvoorwaarden in termen van tijd, geld en middelen het project moet worden gerealiseerd. Een Plan van Aanpak geeft aan op welke wijze het project gestructureerd en gefaseerd zal worden.
Ontwerpfase6
Zijn in de Definitiefase de doelstellingen geformuleerd, in deze fase wordt onderzocht hoe deze omgezet kunnen worden tot een concreet plan voor het resultaat/het product van het project; het Projectplan. Dit Projectplan vormt een gedetailleerde ideaaloplossing voor het probleem zoals in de Definitiefase geformuleerd in termen van doelstellingen, kwaliteitseisen en randvoorwaarden. Interessant is overigens dat voor hetzelfde probleem vaak meerdere oplossingen denkbaar zijn die min of meer gelijkwaardig kunnen zijn, maar ieder hun eigen voor– en nadelen hebben.
Voorbereidingsfase
Na goedkeuring kan het projectplan in deze fase uitgewerkt worden en geschikt gemaakt worden voor realisatie. Het gaat hierbij vooral om technische uitwerkingen. Aan het einde van deze fase zijn alle definitieve keuzen gemaakt. Bij bouwkundige projecten, zoals tentoonstellingen wordt deze fase afgesloten met een Productieprogramma, ook wel draaiboek of bestek genoemd, eventueel aangevuld met werktekeningen.
Realisatiefase
In deze fase wordt op basis van de uitwerkingen uit Voorbereidingsfase het product of resultaat van project in praktische zin gerealiseerd; bijvoorbeeld de bouw van een tentoonstelling, of uitgevoerd; bijvoorbeeld een reorganisatie. Met de oplevering van het product is het project in enge zin afgelopen.
Nazorgfase
Met de realisatie van het project is dit in brede zin echter nog niet klaar. De nazorg die plaats vindt in deze fase waarin het product gebruikt wordt, is er op gericht het projectresultaat in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. De nazorg kan verschillende vormen hebben:
- onderhoud, met name bij bouwkundige projecten, zoals tentoonstellingen;
- monitoring, bijvoorbeeld met behulp van gebruikersevaluaties, om te onderzoeken of het project daadwerkelijk zijn doelstellingen bereikt en het gewenste kwaliteitsniveau heeft;
- bijstellingen en aanpassingen op basis van gebleken tekortkomingen en gebreken;
- met name bij langer lopend gebruik van het projectresultaat, het doen van aanpassingen aan nieuwe inzichten en technieken.
Naast monitoring en evaluatie van projectresultaat, kan in deze fase de procesgang van het project geëvalueerd worden. Het gaat hierbij om vragen als:
- is het project binnen het budget afgerond en zo nee, waar is het mis gegaan7. Mede in het licht hiervan dient een eindafrekening van het project gemaakt te worden.
- hoe is de planning verlopen, zijn er tijdsoverschrijdingen geweest en op welke wijze hadden deze voorkomen kunnen worden.
- hoe zijn de samenwerking en interne communicatie verlopen en zijn hier verbeteringen aan te brengen, bijvoorbeeld middels een betere projectorganisatie.
Een uitgebreide product– én procesevaluatie, bij voorkeur vastgelegd in een formeel Evaluatieverslag leveren ervaringsgegevens op die benut kunnen worden voor volgende projecten. Bij een systematisch gebruik van deze ervaringsgegevens kan projectmatig werken gezien worden als een cyclisch proces, waarbij ervaringen uit voorgaande projecten bronnen zijn van kennis, ideeën en verbeteringen van nieuwe projecten.
Structurering
Door fasering structureert men in feite het project. Deze structurering hoeft niet altijd de hierboven beschreven standaardfasering te volgen, maar kan verschillen van project tot project, afhankelijk van de aard, omvang of bijzonderheden van het project. Zo kunnen bijvoorbeeld ten behoeve van bouwkundige projecten”
- de hierboven beschreven Ontwerpfase verder opgedeeld worden in een onderzoeks- en planvormingsfase,
- de Voorbereidingsfase in een Definitief Ontwerp– en een Bestekfase
- de Realisatiefase in een prefabricatie– en locatiegebonden bouw– of inrichtingsfase.
Bij kleinere projecten, zoals tijdelijke tentoonstellingen, kan bij de Nazorgfase een gebruiks- en een afsluitingsfase onderscheiden worden. Bij Projecten voor de overheid kunnen voorkeurmodellen opgelegd worden aan opdrachtnemers. Zo dienen opdrachtnemers van de EG gebruik te maken van de Integrated Approach and Logical Framework dat de EG speciaal voor de voor haar uit te voeren projecten heeft laten ontwikkelen.8
In de Introductie Fasering zal een faseringsmodel speciaal voor het maken van tentoonstellingen behandeld worden. Hierbij zullen ook enkele varianten aangegeven worden en redenen om deze toe te passen9
Plan van Aanpak
Omdat de behoeften van elk project verschillend kunnen zijn, is het essentieel dat men bij het plannen van elk project opnieuw nadenkt hoe dit gestructureerd kan worden. Hierbij kan uiteraard gebruik gemaakt worden van de reeds voor verschillende typen projecten ontwikkelde faseringen, waar men dan vervolgens een variant op maakt die past bij de bijzondere behoeften van het eigen project. Uitgangspunten hierbij moeten zijn dat de projectstructurering helder, zinvol en efficiënt is.
Bij het plannen van een project kan gebruik gemaakt worden van zogenaamde go/no-go momenten. Het betreft hier faseresultaten waarvan men vooraf heeft vastgesteld dat op basis hiervan besloten zal worden om al dan niet door te gaan met het project. Go/no-go momenten zijn over het algemeen gebonden aan de eerste fasen in een project, omdat dan de investeringen in tijd en geld nog relatief beperkt zijn. Het inbouwen van go/no-go momenten hangt veelal samen met fondsenwerving. Zo kan voor een tentoonstellingsproject besloten worden om na het samenstellen van een Projectplan (bij een tentoonstelling het Voorlopig Ontwerp) een tussenfase van fondswerving in te voeren. Bij het plannen van het project wordt dan vastgesteld dat als deze fase niet het gewenste resultaat heeft het project beëindigd wordt. Bij een dergelijke opzet wordt er bewust voor gekozen om de kosten tot het maken van het Voorlopig Ontwerp en de fondswerving te zien als risicokapitaal of voorinvestering. Over het algemeen is een dergelijke voorinvestering aan een vast bedrag gebonden.
Overigens kunnen ook andere redenen tot een go/no-go aanpak leiden. Bijvoorbeeld het al dan niet deelnemen van meerdere partijen aan een project. Men maakt dan eerste een projectvoorstel dat men voorlegt aan de gewenste partners. Indien deze te weinig zien in het project is er een no-go.
Gezamenlijk met eventuele onderbouwingen van de gemaakte keuzen wordt de structurering van het project in de vorm van beschrijvingen van de verschillende gekozen fasen, de daarmee samenhangende faseresultaten en eventuele go/no-go momenten samengevat in een Plan van Aanpak.
Projectmanagement en permanente organisaties
Eerder in deze introductie is reeds aangegeven dat projecten vaak voortvloeien uit de werkzaamheden van een permanente organisatie, zoals een culturele instelling of een bedrijf. In de praktijk blijkt het uitvoeren van projecten door of binnen een permanente organisatie problemen met zich mee te brengen. Omdat tentoonstellingen over het algemeen worden georganiseerd met directe betrokkenheid van een aantal stafleden, maar ook omdat steeds meer instellingen en bedrijven over gaan op het meer flexibele projectmatig werken, wordt hier kort stil gestaan bij deze problemen.
Een belangrijke reden voor het ontstaan van spanningen tussen een permanente en een projectmatige organisatie is het verschil in cultuur. 10 In onderstaand schema zijn een aantal verschillen tussen een permanente– en een projectmatige organisatie aangegeven.
Samengevat kan gesteld worden dat een projectgerichte organisatie door het eenmalige resultaatgerichte karakter een minder strakke en formele manier van denken en handelen kent. Dit wordt versterkt door het feit dat projectorganisaties over het algemeen klein en plat zijn. Het betreft vaak een beperkt aantal mensen die intensief met elkaar samenwerken en qua deskundigheids- en ontwikkelingsniveau weinig van elkaar verschillen. De projectleider is vaak een primus inter pares.
Ook karakterologische verschillen spelen een rol. De één zal zich meer thuis voelen in de duidelijke, vaak goed geregelde werkomgeving van een permanente organisatie; de andere wat meer in de meer vloeiende en onzekere wereld van het steeds weer aan andere projecten werken. Mede hierdoor is het niet gemakkelijke om projectmatig werken bij permanente organisaties in te voeren en draaien teamleden afkomstig uit de permanente organisatie vaak minder goed mee in projectteams.
Daarnaast is een veel voorkomend probleem het zogenaamde carrièreconflict. Dit kan optreden als een lid van een projectteam afkomstig is uit de permanente organisatie. Doordat de structuren van de projectorganisatie en die van de bestaande organisatie door elkaar heen gaan lopen, kunnen er spanningen ontstaan, zeker als het teamlid parttime aan het project is verbonden en dus verschillende belangen moet dienen. In feite heeft de projectmedewerker twee bazen; zijn afdelingschef of directeur en de projectleider. Beide hebben duidelijke eigen belangen en zullen van hem verwachten dat hij zich optimaal voor hen inzet. Het conflict wordt versterkt doordat dat de medewerker voor zijn carrière en de werksfeer in de permanente organisatie afhankelijk is van zijn baas en de directe collega’s uit de permanente organisatie. Voor een goede werksfeer en beoordeling van zijn functioneren in het projectteam is hij afhankelijk van de projectleider en zijn projectteamgenoten. 11
Om een carrièreconflict te voorkomen dienen de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken van de betrokken teamleden zowel voor zijn werkzaamheden voor de permanente als voor die van de projectorganisatie helder geregeld te zijn. Ook een duidelijke plaatsing van het project binnen het totaal van de organisatie is van belang. Niet alleen zal een project dat herkenbaar van betekenis is voor de organisatie, op meer draagvlak bij de stafleden van de permanente organisatie kunnen rekenen, ook wordt hierdoor duidelijker hoe het project organisatorisch is ingestoken in de permanente organisatie en welke consequenties dat heeft voor de medewerkers die van beide deel uitmaken. In het kader hiervan kunnen ook de taken en bevoegdheden van de leidinggevende uit de permanente organisatie en die van de projectleider ten aanzien van de betrokken medewerker aangepast worden. Hierbij kunnen de bevoegdheden op functioneringsniveau (hoe presteert de medewerker en welke consequenties heeft dat voor zijn carrière) bij de leidinggevende blijven liggen, terwijl op operationeel niveau (welke werkzaamheden moeten wanneer uitgevoerd worden) de verantwoordelijkheid voor de duur van het project bij de projectleider wordt gelegd. Deze kan aan het einde van het project verslag doen aan de leidinggevende over het functioneren van de medewerker in het project die deze gegevens kan meenemen in functioneringsgesprekken. Bij tussentijdse problemen met het functioneren van de medewerker in het project, dient de leidinggevende geconsulteerd te worden. Aldus ontstaat er een heldere taakverdeling tussen de beide bazen van de medewerker, waarin duidelijk is wie waarop aanspreekbaar is.
Waar mogelijk moet een parttime inzet voor het project vermeden worden. Dit zal in de meeste gevallen echter lastig zijn. Belangrijk bij parttime inzet is dat de medewerker voldoende tijd krijgt om aan het project bij te dragen. Door gemis aan ervaring met projectmatig werken bij veel leidinggevenden in permanente organisaties, wordt het werken aan projecten vaak onderschat. Te vaak moeten medewerkers het project er bij doen. Zeker als in de permanente organisatie onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de medewerker voor het project vrij te stellen, kan een en ander vervelende gevolgen hebben voor zowel de permanente organisatie, het project en niet in de laatste plaats de medewerker. Beter is dan te trachten middelen bijeen te brengen om iemand van buiten de organisatie aan te trekken. Indien dit niet mogelijk is, kan de vraag gesteld worden of de permanente organisatie wel in staat is om het project uit te voeren en dient overwogen te worden of het niet beter is er vanaf te zien.
Bedrijfsculturen en projectmatig werken
Er zijn verschillende bedrijfsculturen binnen permanente organisaties te onderscheiden. Deze zijn in vier typen samen te vatten, te weten de:
- machtscultuur;
- rolcultuur;
- persoonscultuur;
- taakcultuur.
Hierbij dient opgemerkt dat in een organisatie verschillende culturen tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Projectmatig werken sluit beter aan bij de ene cultuur dan bij de andere. Het is daarom van belang dat een manager die projectmatig werken wil invoeren, weet welke culturen zijn organisatie kenmerken. Ook voor de projectleiders is dit van belang om te weten. Op deze wijze kan hij een inschatting maken van de weerstanden welke hij binnen de permanente organisatie tegen zou kunnen komen.
Hieronder wordt van elk van de vier culturen die we in een organisatie kunnen aantreffen een nadere omschrijving gegeven. Er wordt uitgegaan van ideaaltypen die in de werkelijkheid niet of nauwelijks in zuivere vorm voorkomen. Gewoonlijk treffen we mengvormen aan, die gedomineerd worden door één van de vier cultuurtypen. Cultuurverschillen tussen organisaties of afdelingen komen onder meer tot uitdrukking in de volgende aspecten:
- manier van omgang tussen mensen — omgang
- waardering voor bepaalde situaties/mensen — waardevol
- formulering van de organisatie-doelstelling — organisatie
- aanpassingsvermogen in bepaalde situaties — reageert
- omgaan met kansen en bedreigingen — bedreiging
In de hiernavolgende beschrijving van de vier cultuurtypen wordt de karakteristiek gegeven welke behoort bij de hiervoor genoemde aspecten.
De machtscultuur
- omgang: wordt bepaald door persoonlijke macht of resource power
- waardevol: is persoonlijkheid
- besluitvorming: op grond van macht
- organisatie: voor persoonlijke doelrealisering regels van centrale man belangrijk
- prioriteit: voor handhaven macht
- reageert: gemakkelijk op veranderingen in omgeving mits de machtigen meedoen
- bedreiging: omvang, de persoonlijkheid van de “kroonprins”
De machtscultuur komen we veel tegen bij groeiende organisaties in de pioniersfase maar ook in familiebedrijven.
De rolcultuur
- omgang: wordt bepaald door te volgen regels, communicatielijnen en gezagslijnen, ook titulatuur geldt.
- waardevol: is onderschikking aan regels, rolvervulling
- besluitvorming: op grond van procedurestappen en formele positie
- organisatie: voor orde handhaving, duidelijkheid en rust
- prioriteit: voor functie/rol/positie
- reageert: moeilijk op gewijzigde situaties
- bedreiging: papieren tijger/bureaucratie
De rolcultuur is kenmerkend voor traditionele overheidsinstanties, maar ook in bijvoorbeeld verzekeringsbedrijven. Ook binnen de grotere musea is vaak de rolcultuur dominant, met name binnen de beheersafdelingen.
De persoonscultuur
- omgang: alleen wanneer nodig, dus weinig vaste structuren; bepaald door bijvoorbeeld gezamenlijke capaciteitsbron (gebouw, computer); weinig bindkracht.
- waardevol: is deskundigheid en vakmanschap
- besluitvorming: door consensus of niet, geen onderschikking
- organisatie: voor talent
- prioriteit: voor vakmanschap/professie
- reageert: onvoorspelbaar, nl. allemaal individuen
- bedreiging: omvang en uit elkaar vallen, bijv. door methodestrijd
De persoonscultuur komen we veel tegen in maatschappen van bijvoorbeeld ontwerpers, architecten, advocaten of huisartsen.
De taakcultuur
- omgang: wordt bepaald door de te verrichten taak, relatie tijd-persoon-werk
- waardevol: is vakmanschap als doener
- besluitvorming: op grond van wat nodig is op dit moment voor deze taak
- organisatie: voor bundeling deskundigheden, resultaat halen, regels onbelangrijk
- prioriteit: voor resultaten
- reageert: snel op wijzigingen
- bedreiging: hollen of stilstaan
De taakcultuur is karakteristiek voor bijvoorbeeld aannemingsbedrijven, tentoonstellingsbouwbedrijven en productiebedrijven van audiovisuele programma’s. Ook publieksgerichte afdelingen van grotere musea kennen vaak een taakcultuur.
In algemene zin kan gesteld worden dat taakculturen het meest projectvriendelijk zijn en rolculturen het minst. Persoons– en machtsculturen nemen een tussenpositie in.
- Zie ook: Projectmodel Tentoonstellingen, pag. 5 en Verhaar, J Projectmanagement: een professionele aanpak van evenementen, pag. 14. ↩
- Wikipedia omschrijft management als volgt “letterlijk: beheer; het Engelse woord management is afgeleid van de oud-Franse term ménagement “de kunst van het dirigeren, leiden” en van het Latijnse manu agere “aan de hand leiden” is een proces, geheel van opeenvolgende menselijke activiteiten. Deze activiteiten zijn op te splitsen in vier groepen: (1) het op basis van een visie en missie bepalen van een strategie en deze uitwerken in plannen (vertalen naar specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART-principe) organisatiedoelstellingen), (2) het structureren van de organisatie, (3) het leiden van de personeelsleden, en (4) het controleren of de beoogde doelstellingen wel worden bereikt. Dit proces geeft de verschillende samenstellende elementen van management weer”. ↩
- Overigens zijn er meerdere omschrijvingen van projecten en projectmanagement die allen min of meer op hetzelfde neerkomen. Zo gaat het volgens Verhaar bij projectmanagement om “…het sturen van processen binnen een tijdelijke organisatie”, waarbij projectmanagement zich kenmerkt door “…het systematisch en integraal sturen van het ontwikkelingsproces van een creatief idee tot een concreet product of resultaat” (Verhaar, J, Projectmanagement: een professionele aanpak van evenementen pag 14). Grit definieert een project als “… een tijdelijk werkverband van een aantal mensen — meestal uit verschillende vakgebieden — om een vooraf vastgesteld doel te bereiken met een vastgesteld budget” (Grit, R, Projectmanagement, pag. 21) ↩
- De mate waarin taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan de leiding van een project worden gedelegeerd, is niet altijd gelijk. De functiebenaming van de leider hangt daar enigszins mee samen. Een richtlijn voor de functiebenaming kan zijn: projectmanager (omvangrijke en gecompliceerde projecten, meestal een managementspecialist), projectleider (meer alledaagse projecten, belangrijk accent op zowel de inhoudelijke als de managementaspecten) of projectcoördinator (primair bevoegd om disciplines/werkzaamheden op elkaar af te stemmen, veelal gaat het iemand uit het midden van het team die deze functie op zich neemt). In de praktijk worden deze benamingen vaak door elkaar gebruikt. Hier wordt uitgegaan van de functie van projectleider. ↩
- Zie ook Grit. R., Projectmanagement, pag . 26 — 29. De fasering die Grit beschrijft is gebaseerd op de standaardfasering zoals samengesteld door het in projectmanagement gespecialiseerde adviesbureau Twynstra Gudde. Op hun website is een uitvoerige publicatie gepubliceerd over projectmanagement. ↩
- Het woord ontwerp wordt hier in algemene zin bedoeld. Het kan hier ook gaan om bijvoorbeeld de opzet van een beleidsplan, een reorganisatieplan, een plan voor het invoeren van automatisering of het beschrijven van een museale collectie of het script voor een film ↩
- Over het algemeen wordt hier alleen gedacht aan budgetoverschrijdingen. Echter ook als de eindafrekening een groot positief saldo toont, kan de vraag gesteld worden of het project naar behoren is uitgevoerd. Immers er was budget beschikbaar om een beter resultaat te realiseren. ↩
- Zie ook Manual Project Cycle Management, integrated approach and logical framework (z.p. 1993) ↩
- Ook voor andere typen projecten zijn er faseringsmodellen samengesteld. Zo geeft Verhaar in Projectmanagement 1: een professionele aanpak van evenementen, fasemodellen voor conferenties, tentoonstellingen, festivals en manifestaties, podiumproducties, video-/filmproducties en beurzen. (Verhaar, J., Projectmanagement 1, pag. 245 e.v.) ↩
- (Organisatie-)cultuur kan worden omschreven als een stelsel van impliciete en expliciete patronen van denken, voelen en handelen, welke patronen worden gedragen door de mensen die samen de organisatie vormen. Andere termen die hiervoor worden gebruikt zijn sfeer, klimaat, waarden en normen. (zie ook Verhaar, J. Meeter. J. Projectmodel Tentoonstellingen pag.25) ↩
- Zie ook Verhaar, J. Meeter. J. Projectmodel Tentoonstellingen pag. 20 en Grit. R., Projectmanagement, pag. 44 ↩